HOOFDSTUK 4: RISICOFACTOREN (2, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 15, 16, 17, 18, 20, 22, 23, 27, 28, 48, 50, 51, 52, 53, 60, 66, 67, 73, 77, 83, 86)
Niemand weet precies wat de oorzaak is van pre-eclampsie. Artsen weten wel dat sommige vrouwen er extra kans op hebben.
Hier volgen enkele risicofactoren die een rol spelen bij dit ziektebeeld:
- in een eerdere zwangerschap pre-eclampsie gehad
- chronische hypertensie (hoge bloeddruk) (ook vóór de zwangerschap)
- chronische nierinsufficiëntie
- langdurig bestaande diabetes (suikerziekte)
- zwaarlijvigheid : BMI hoger dan 27
- meerlingzwangerschappen: een drieling of meer (ook een tweeling, maar dat is
een stuk minder risicovol)
- eerste zwangerschap
- hoe ouder de moeder is, hoe groter de kans (boven de 35 jaar)
- bepaalde medische problemen, zoals ernstige nier- of leverziekte, lupus, of
andere vaataandoeningen
- genetisch afwijkend kind (bv triploïdie)
- mola-zwangerschap (geen foetus)
- slaapapneu verhoogt de kans op pre-eclampsie
- komt vaker voor bij rokers
- bepaalde aandoeningen zoals suikerziekte, te hoge bloeddruk en stollingsafwijkingen verhogen ook het risico
- erfelijke factoren spelen een rol: indien de moeders en/of zussen pre-eclampsie hebben gehad dan vergroot het risico
- de vrouw van een man wiens eerdere partner in haar eerste zwangerschap pre-eclampsie kreeg, heeft eveneens een verhoogd risico
- vrouwen van sub-Sahara-Afrikaanse herkomst hebben een hoger risico op pre-eclampsie dan blanke vrouwen
4.1 NIET-ZWANGERSCHAPSGEBONDEN
4.1.1 Partnergebonden
Zowel pre-eclampsie als eclampsie komt vaker voor bij een eerste zwangerschap. Eén van de hypothesen over het ontstaan van pre-eclampsie is dat het voor een stuk berust op een foutieve aanpassing van het immuunsysteem. De foetus en de placenta bevatten immers antigenen van de vader die vreemd zijn voor de moeder, met als gevolg dat er bij de moeder een soort van afstotingsmechanisme tot stand komt. Verschillende epidemiologische studies ondersteunen deze theorie.
Zo is het risico op het ontwikkelen van pre-eclampsie in een tweede zwangerschap - zelfs als de eerste zwangerschap in een miskraam eindigde - beduidend lager en dit op voorwaarde dat het een kind van dezelfde partner is. Vrouwen met pre-eclampsie in een eerdere zwangerschap met dezelfde partner hebben dus een kans om weer pre-eclampsie te krijgen, maar over het algemeen later in de zwangerschap en milder.
Indien de zwangerschap echter wordt geconcipieerd door een andere man, wordt het risico weer ongeveer gelijk aan dat van een eerste zwangerschap. Als bovendien blijkt dat de nieuwe partner in een vorige relatie reeds een pre-eclampsie had ‘uitgelokt’, dan wordt het risico nog tweemaal hoger. Aldus werd het idee geopperd dat pre-eclampsie eerder een probleem is van primipaterniteit (eerste kind van de man bij die vrouw) dan van primigraviditeit (eerste zwangerschap).
Verder blijkt de duur van seksuele cohabitatie een belangrijke rol spelen. De expositie aan sperma werkt als het ware immuniserend, zodat pre-eclampsie significant minder voorkomt bij vrouwen die reeds langere betrekkingen hebben met hun partner en geen barrièremiddel (condoom of pessarium) als anticonceptivum gebruiken. Er zijn aanwijzingen dat langdurig contact met sperma van de partner beschermt tegen pre-eclampsie en dat bij een zwangerschap opgetreden kort na het begin van een seksuele relatie de kans op pre-eclampsie verhoogd zou zijn.
Tenslotte verhoogt ook kunstmatige inseminatie met donorsperma en eiceldonatie het risico op pre-eclampsie.
4.1.2 Niet-partnergebonden
Voor vrouwen die in een eerste zwangerschap pre-eclampsie hebben doorgemaakt, is het risico op het ontwikkelen ervan in een volgende zwangerschap significant verhoogd. Verder neemt het risico toe naarmate de pre-eclampsie ernstiger, het optreden ervan vroeger en de groeiachterstand van het kind ernstiger was. Er is tevens een rechtevenredig verband tussen de leeftijd van de moeder en het interval tussen de zwangerschappen enerzijds en het risico op het voorkomen van pre-eclampsie anderzijds.
De incidentie van pre-eclampsie varieert van ras tot ras: zwarte vrouwen hebben een hoger risico dan blanke vrouwen; Indiaanse vrouwen zijn dan weer meer ‘at risk’ dan negroïde vrouwen.
Tenslotte lijkt een genetische factor een rol te spelen, vermits de ziekte driemaal vaker voorkomt bij eerstegraads verwanten van vrouwen met pre-eclampsie in de voorgeschiedenis. Het was tot nu toe overigens niet bekend hoe eventuele overerving plaatsvond en welk gen verantwoordelijk was voor het ontstaan van pre-eclampsie. Dankzij een studie van de VU Medisch Centrum te Amsterdam is er nu een doorbraak in het onderzoek.
4.1.3 Onderliggende oorzaken
Tot op heden is er al met zekerheid een verband aangetoond tussen een aantal aandoeningen en het ontstaan van pre-eclampsie. Deze lijst is zeker niet definitief, aangezien er regelmatig nog nieuwe worden ontdekt.
De relatie tussen chronische hypertensie en renale pathologie enerzijds en het risico op het ontwikkelen van pre-eclampsie anderzijds is reeds lang aangetoond. Obesiteit, insulineresistentie en diabetes mellitus blijken in sterke mate geassocieerd met hypertensie in het algemeen en met pre-eclampsie in het bijzonder. Verder is er een verband tussen verscheidene stollingsstoornissen en pre-eclampsie, zoals thrombofilie.
4.2 ZWANGERSCHAPSGEBONDEN
De kans op pre-eclampsie is toegenomen bij meerlingzwangerschappen, en nog meer bij meerlingen die zich in een gezamenlijke vruchtzak bevinden. Waarschijnlijk is het verhoogde risico het gevolg van de sterkere immuunsuppressie.
In het geval van misvormingen van de mannelijke genitaliën of chromosale afwijkingen van de foetus is het risico eveneens verhoogd.
Er is reeds lang een verband aangetoond tussen de aanwezigheid van een mola-zwangerschap en het ontstaan van pre-eclampsie.
Tenslotte blijkt er ook een verband te bestaan tussen het ontstaan van pre-eclampsie en urineweginfecties, een vaak voorkomende infectie in de zwangerschap.
Maak jouw eigen website met JouwWeb